Aanwangend
Als traag geworden stroop, stijf en stram als een bevroren meer, lig ik, in mijmeringen verzonken, naast de plek waar de aarde straks wellicht aan het bloeden zal gaan. Als “de geest uit de fles” tover jij jezelf dan als een wervelwind omhoog, om erna -na gedaan te hebben waarvoor je hier kwam- weer óp te gaan in het totaal.
— Ik herkende je. Je was er al. Je schreed rap tussen de rekken met kleren door. Je droeg lange kleurrijke lappen die jou, juist door die snelle tred, volgden als slierten mist, die zich gedroegen zoals iédere overlevende zou doen in het vacuüm van een krachtige wind.
— Ja, je bent het. Jij bent de schakel, de missing link. Jij bent de ankerplaats tussen het hier en nu en hetgeen er zoveel hoger staat. Jij bent De Danseres, lichtvoetig en honkvast tegelijkertijd. Dé vraagbaak; half vogel, half mens.
In gedachten klamp ik bij jou aan, draaien we samen -gelijk gericht- naar voren en naar boven, versmelten we uiteindelijk tot één.
— Opweg-naar-allemaal. Op weg naar: lost in one embrace.