Ambachtsman
Na het concert scharrelde ik er nog wat rond. Tussen wié of wàt is me nog steeds niet duidelijk, maar ineens was er die dialoog.
— Was het de cello met de overdreven gestrekte nek en z’n massieve schouders die het voortouw nam? Was het de alt-viool die het bevestigende antwoord snaarde? Misschien voltrok het zich wel tussen de bassende percussionist en het ragfijne schijnsel dat die gedenkwaardige nacht zo virtuoos door het voetlicht zèlf de ruimte ingeslingerd werd.
Ik trap tegen een blikje. Het ratelt en het ketst. De gehoorzaal ligt al mijlenver achter me, maar die ene zin kleppert nog steeds door in m’n hoofd, heeft zich levendig in mij vastgezet…: “Trouwens, of je nu met een scheppend- danwel met een uitvoerend kunstenaar te maken hebt, we hebben, hoé dan ook, àltijd vandoen met emotie, met gevoel”.
— En wij dan, de “gewonen”, zoals we zíjn en functioneren, zoals we participeren in een steeds complexer wordende samenleving. Een samenleving die gefundeerd staat op een rug van drijfzand, op de aperte waanzin van groeien óm de groei!
— Dan grijpt ze me plotsklaps bij m’n enkels. Zij, die opgewekte snaakse meid die zojuist nog voor me liep, en wikkelt me nu, als was ik een touwtje, om haar lijf.
— Tijdens dit “gaan” zie ik bij allen die ons omringen langzaamaan het stressmasker verdwijnen, die plastic grimassen ook die destijds zo gloedvol werden uitgedeeld door De Grote Grappenmaker Geld. We gaan óm en om. Turning upside-down. We lezen als het ware het innerlijk-leven op de gezichten van degenen die we tegenkomen. Al hun uitingen getuigen van de mogelijkheid dat hun wezenskern er ooit door Dame Onbaatzuchtigheid -hóógst persoonlijk- werd ingelegd. Zijn we nu buiten ruimte en tijd?, zo vroeg ik me af.
— “Het draait om Verbééldingskracht”, brult het ineens uit.
— “Wat een weelde hè”, mompelt er een bankje in het park.
— “Je gaat vanzelf -dus zònder mij- weer terug”, fluistert ze in mijn oor.
— Ik ben eventjes van slag als ik zie dat ze het meent…; ze verdwijnt. Ze glipt weg uit het land van straks. Ze ontsnapt aan wat ons wacht.
Weer terug. The same old ground. Er is veel dat de revue passeert. Ongehaast was het daar. Het was er vooral ook léger dan hier. Minder geblèr en geschreeuw van zaken en spullen die er niet toe doen. En dan die gebouwen, huizen en andere onderkomens. Het was niet alléén de architectuur die me mateloos boeide. Hoewel de gebruikte materialen me frappeerden, waren het vooral de stenen, en dan met name de wijze waarop ze vermetseld werden, die mij mijn timmermanshart deden ópgloeien, die me ook huiverend terugvoerden naar “onze” muren. Muren die, misschien wel iets compenserend of om welke nièt te definiëren reden dan ook, slechts (te) recht, (te) strak, ronduit oérsaai en opzichtig steriel kunnen zijn.
Het onderstaande is zoveel meer dan waarover het spreekt. Het verwijst ook naar wat er was, naar wat er bezweek onder de terreur van de ratio, het brein. Het gevoel is aanmerkelijk fijnnerviger dan wat wij weten te determineren. Is breder en graaft dieper. Is vooral zoveel vriéndelijker dan het zo bejubelde briljantste verstand. Want…: Louter “op zicht” werd er de ene op de andere steen gelegd. Op het ontvankelijke bed van vette specie, waarin eerst met de troffel een geul getrokken werd, worden er dan één voor één de volgende stenen, al zoekend en wrijvend, als met elkander knuffelend en vrijend, in het steeds rijker wordende palet gezet.