De ontmoeting
Ik zag u uit het water komen. Het vreemde was dat u niet zwom of zwevend ópsteeg, maar vanuit de diepte, gaand over de bodem, richting uw onderkomen schreed. Ik zeg bewust schreed omdat u zo vermetel, zo deftig en stijlvol óverkomt. Hindert het u dat ik belangstelling voor u toon.
Ik ben ontstaan als een duiding, als een geplande duiding in de tijd. Neen, als antwoord op uw vraag, neen, u komt exact op tijd. Ik ga u vertellingen doen toekomen die volstrekt niet nieuw zijn. Het is voor een ieder bekend terrein. Wij allen maken deel uit van hetzelfde zijn, wij zijn een deel van hetzelfde één. Op onze authentieke gronden wordt er niet geboren, is er niemand die sterft. Er zijn derhalve geen dochters en zonen, zoals er geen gezinshoofden zijn in rollen variërend van alles toelatend dwaas tot die van de niets en niemand ontziende “held”.
—Het gaat me hier om wat er ís, dus niet om wat er was of komt. Vanaf “straks” laat de toekomst zich niet voorspellen of dicteren.
Ze bleven elkaar aankijken. Herkenning!? Bevestiging!? Alsof het niet anders kon vloeiden ze in elkaar over en losten in elkaar op. EN WE LATEN ALLES NA, galmde er over het nu volslagen lege strand.
—