Kruiniger
Het is alsof je uit de mist komt. Je torst iets met je mee. Hier en daar is het rood. Het is als bloeddoordrenkt op de top. Ik ben zo benieuwd. Op weg waarheen!?
Je bent er bijna. Wat er ook gebeurt. Blijf bij jezelf. Mep in elk geval niet van je af.
Zet hem op. Succes!
Een grauw gesluierd naakt beweegt zich geknakt langs de mensen, houdt stil bij bomen en struiken die hij begroet alszijnde soortgenoten, waardoor het lijkt of mensen voor het naakt slechts schimmen zijn.
Een knotsgekke wilg, staand, aan een lange smalle sloot, schepte het naakt met z’n sterke takkenarmen van de grond, en nestelde het zachtmoedig in haar veilige, warme schoot.
Het naakt werd gekoesterd, gestreeld en bemoedigd. De wilg reikte hem spelenderwijs een bizar ogend spiegeltje aan, waardoor hij kon zien waarom het in dit leven zo fout was gegaan.
Van schaamte kroop hij dieper en dieper weg in zichzelf.
Na deze ontnuchtering heeft het naakt het op een onbedaarlijk huilen gezet. Zilte stromen vulden langdurig en overvloedig de boerensloten. Tot het stopte. Tot de laatste drup uit de openstaande kraan naar buiten werd geperst en gelekt.
Na het heftig huilen, wreef de wilg het naakt met de sluier weer droog. Het naakt werd vrolijk en angstig tegelijk, toen het bemerkte dat de boom niets exotisch had, maar “gewoon” wilg stond te zijn.
Zijn adem stokte. Hij schouwde zijn huid. En pas bij het klakgeluid van zijn tong in de mond, wist hij het zeker: ik ben een mens.
…..Want,
Als je als boom, als je als boom van een mens, door tegenspoed takken verliest, wonden krijgt op je gave bast, wil je dat graag verhullen door een mantel die om je past.
Met een jasje ga je aan de wandel, het heeft gevolgen, vaak was er een stem die dat heeft geuit, want door het dragen van een mantel, verlies je langzaamaan het zicht op eigen huid.
Ruw, schuurt het ding nu over jouw wonden. Eigenlijk wil je het graag kwijt. Het is angst die je ervan weerhoudt. Je weet, je verliest jouw zekerheid.
Dat jasje af te werpen, bleek een moeilijke taak. Het blote lijf vol wonden te tonen, een hachelijke zaak. Maar nu ik van ballast verlost, met helende wonden, rondtol in de fraaiste zalen, daar ik met de ander weer uit dansen ga, ben ik kruiniger dan ooit tevoren, sta ik sterker geworteld dan ooit, ben ik als spelend wezen tussen soortgenoten als wedergeboren, ben ik bijna eindelijk weer: een boom van een mens.