Ode aan Geesje
Dampende akkers. Zover als het oog reikt: zojuist in rollen omgeworpen vette klei. Met wormen worstelende vogels. Straks, allerhande gewassen met wuivende pluimen, met op hoge poten gehuisveste voorraadkamers afgestouwd met zaad.
De lege halmen steken almaar trotser hun koppen naar boven. De volle dracht doet buigen, dankt de zon, en beweegt zich hoofs richting de grond, waar voor haar het leven ooit begon.