Sprookje
Vraag me niet naar het hoe en waarom. We kwamen er terecht. Twaalf zuilen, vibrerend als elektrisch geladen vingers, priemden het dak, op een wijze alsof ze beschermd diende te worden tegen de gevaren van deze aarde, manmoedig naar de wolkensferen omhoog.
Op ontelbare lessenaars lagen allerhande schrijfsels in ons niet bekende talen. De rollen waren allen voorzien van een lint. Het opengeslagene deed ons, stuk voor stuk, het sterkst nog denken aan het reguliere boek.
— Houdt moed, houdt moed, houdt moed, werd er gefluisterd. En als geesten uit flessen maakten er zich uit de rollen ijle, sliertige wezentjes los, terwijl we uit de boeken klanken hoorden komen.
— De wezentjes versmolten zich met elkaar. Het resultaat groeide door vanuit zichzelf, klom steeds verder weg uit Belofte en Het Gelijk, nestelde zich uiteindelijk in zijn hem-naderende mantel, en geraakte, zo gaande. bekend als vreemd’ling ondoorgrond’lijkheid.