Veelvingerigheid
Boom, wat steek jij fier jouw veelvingerige knuist omhoog. Probeer je me misschien iets te zeggen? Ben je ergens bang voor? Wens je soms niet meer, wondenoplopend, van jouw tentakels te worden beroofd?
Je bent een sieraad voor het landschap. Je levert staken waarlangs straks bonen de lucht in kunnen gaan, en verschaft ons hout voor kachel en haard. Je bent een pleisterplaats voor alles dat kruipt, vliegt of zomaar aan kan komen waaien, zoals je tevens tot de standvastigste wachters van onze waterwegen gerekend wordt.
Maar als het koud is. Bij vorst. Als het vriest dat het kraakt, en je bent nèt geknot, ben je op z’n fraaist. Als de zon hoog aan de hemel staat, schittert en weerspiegelt het-alles als werd het gebeeldhouwd uit opaal getint kristal.
Een stelletje van jullie bij elkaar, levert dan soms hilarische tafereeltjes op. Zo waren er een aantal grillige (deels met elkaar vergroeide) stammen te zien, met grotesk doorgroefde koppen erop, die, naar het scheen, met elkander aan het redetwisten waren, over hoe -in weerwil van enorme vrachten ijs- het beste gehandeld kon worden, om tóch te kunnen blijven teentjesdrinken uit hun onlangs nog volmaakt opgeschoonde sloot.
Later, toen mijn maat en ik het er nog eens over hadden, tolde er van alles door ons heen, en bracht het uiteindelijk het bovenstaande geschilderde op.