Vrienden
Weet je nog hoe we daar zaten? Dat we het niet konden geloven. Het gebeurde gewoon. We kwamen er in terecht. Voor we ons iets begonnen te beseffen zaten we er al middenin. Was het zómaar gebeurd. Twee plattelanders en een levensechte act!
Ze waren hariger dan de dieren die we kenden. Ze hadden ook behoorlijk lange poten. Ze beschikten over vleugels als schermen zo groot. Ze wapperden ermee alsof het niets was. Wolken los spul stoof op vanaf de grond.
Het grommen kwam, zoals later bleek, niet uit hún strotten, maar sproot voort uit houten blaasinstrumenten die bediend werden door engelachtigen gehuld in kledij die vervaardigd was van grof geweven stoffen, op basis van tot draad getrokken schroot.
“Dat je daar óp kunt komen”, zeiden we tegen elkaar.
Een machtig maaien, tollen en draaien met die vlerkenvleugels ving aan. Ook de engelachtigen met hun instrumenten leken liever geen grenzen meer te willen kennen. Met niet navolgbare bewegingen werd er een eerste en een tweede aardewereld naar omhooggevleugeld en gedirigeerd. Ontelbare engelachtigen begonnen hierop luid, en mésscherp te zingen. De langpotige dieren lieten zich niet onbetuigd, sloten zich bij hen aan om ook hun stembanden tot actie te dwingen.
Met een onontkoombare en allesdoordringende gil als resultaat.
Ontsluitingen. Er ging alleen maar open zonder dat er iets afgesloten werd. Alles werd voller zonder dat ik er iets ontglippen zag. Achter ieder volgend ontwaken dienden zich weer diepere lagen en sferen aan. Alle richtingen verknoopten zich met elkaar. Onder en boven versmolten zich tot één niveau.
Aller zintuigen pionierden in volslagen nieuwe geuren en kleuren. Mijn verbijstering werd pas compleet toen ik mezelf wijdser ging ervaren dan de grootste zee. Tot er niets meer was dat zich niet geborgen wist binnen de ommuring van dat gindse. Binnen de ommuring van de ontzagwekkende Tuinen van Weleer.
We geraakten buiten de tijd in dit ene moment. Het alles waarvan we hadden geproefd en wat we hadden ondergaan en beleefd, verstilde en verdichtte zich uiteindelijk tot de bedding voor het water dat ons laatstelijk zo verrassen zou.
Langzaam dreven we terug naar het hier en nu, werden we weer een facet van de veelheid der dingen, werden we weer een deel van het totaal. Werden we als het ware een volkomen nieuwe dag; even naakt als transparant, even hongerig als voldaan.
En wij!?! In feite kwamen we er nooit meer van terug.